Ridder in de maak

George Maduro’s opleiding aan de School Reserve Officieren Cavalerie, 1936-1937

Kathleen Brandt-Carey

Een kortere versie van dit artikel verscheen in V.O.C. mededelingen nummer 3, 2017.

 

Op maandag 5 oktober 1936 meldde de 20-jarige George Maduro zich voor zijn dienstjaar. Die zou hij volgen aan de School Reserve Officieren Cavalerie (SROC), in de Prins Willem III kazerne te Amersfoort. De school werd opgericht in 1918 met als doel het opleiden van dienstplichtige jongemannen – uit de betere kringen – tot reserve-commandant van een cavalerie-peloton. Elitair was de SROC wel. Maduro’s klasgenoten waren dan ook de zonen van de adel en van hooggeplaatste officieren en regeringsfunctionarissen. Maar wie denkt dat de opleiding weinig voorstelde – een comfortabele, beschermde manier voor de zonen van ‘net Nederland’ om hun dienstjaar uit te zitten – heeft het mis.  

George, geboren in 1916 op Curaçao, was de enige zoon van Jossy Maduro en zijn vrouw Beca, beiden telg uit de prominente Sefardisch-Joodse familie Maduro. Vrijwel vanaf zijn geboorte was George uitverkoren om ooit de leiding over te nemen van familiebedrijf S.E.L. Maduro & Sons, een machtige conglomeraat dat zich bezighield met het bankwezen, scheepvaart en havenbouw. Met dat doel voor ogen hadden Jossy en Beca in 1926 hun zoontje achtergelaten in Den Haag, waar hij naar het Nederlandsch Lyceum ging en inwoonde bij vrienden van zijn ouders. In 1934 ging de jonge Maduro naar Leiden om rechten te studeren. In januari 1935 meldde hij zich, volgens de wet, voor zijn dienstplicht. Zijn voorkeur voor een wapen was toen al duidelijk. ‘Indien ze me vragen waar ik bij wil komen zeg ik bij de cavalerie in Amersfoort,’ schreef hij. Zijn nummer komt op en vader Jossy, via zijn invloedrijke contacten, regelt een aanbeveling voor de SROC. George wordt uitgenodigd deel te nemen aan de 20ste cursus, van oktober 1936 tot juli 1937. Daarna zullen hij en zijn medeleerlingen drie maanden doorbrengen als pelotonscommandanten.

Tijdens zijn dienstjaar zou Maduro 46 brieven schrijven aan zijn ouders en zus Sybil. De brieven waren decennialang zoek, maar zijn nu opgedoken en door de familie Maduro overhandigd aan het Centrum voor Familiegeschiedenis (CBG) in den Haag. Zij geven de lezer een persoonlijk, bij vlagen humoristisch of ontroerend beeld van de opleiding aan de SROC in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog. Vooral ondersteunen ze de mening van A. Rens dat de grote verdienste van de SROC ‘heeft altijd gelegen in de wijze waarop de school erin is geslaagd om het karakter en het normbesef van de leerlingen te ontwikkelen en te vormen’ (uit: VOC Mededelingen, Nr. 1 2017, pag. 63). De toekomstige Ridder in de Militaire Willemsorde Maduro had al een aantal goede kwaliteiten toen hij in Amersfoort aankwam; het raw material was er wel. Maar wie zijn brieven leest rest geen twijfel dat hij als ridder gevormd werd tijdens zijn maanden aan de SROC. Daar werd de geprivilegieerde rechtenstudent militair. De opleiding was voor hem alles behalve makkelijk, zozeer dat het maandenlang de vraag was of hij zou slagen.

Begin van een cursusjaar

De opleiding begon voor de leerlingen gemakkelijk. Er werd vooral veel rondgehangen. Over zijn eerste dag in Amersfoort schreef Maduro zijn ouders en zus:

 

Er zijn in de loop van de middag ± 25 jongens voor de school aangekomen. Ik heb met bijna allen kennis gemaakt en ik geloof dat het aardige kerels zijn. Om 4 uur werden we aan onze commandant, Ritmeester Hollertt, voorgesteld. Aangezien ik aan den adjutant had meegedeeld, dat ik een brief voor den Ritmeester had, werd ik even later alleen bij Hollertt ontboden. Hij las de brief en was heel vriendelijk tegen me….We slapen met 7 jongens samen op een zaal. Ik heb een bed in een hoek, waar het lekker warm is en helemaal niet tocht. Om 6 uur hebben we gegeten: soep, vleesch, groente, fruit: heel goed! […] Morgen worden we weer gekeurd. Van de echte dienst kan ik nog niets schrijven want we hebben feitelijk de hele middag vrij gehad.

 

De brief voor de ritmeester, C.L. Hollertt, was een aanbevelingsbrief geschreven door ene luitenant Bouteny, een huisvriend van de familie Maduro. Het zal heus niet de enige van zulke brieven zijn die de ritmeester kreeg aangereikt. Pogingen van familie of connecties om een bepaalde student in de gunst van de leiding te krijgen – ‘protectie’ noemt Maduro dat in zijn brieven – waren schering en inslag aan de SROC, al bleken zulke pogingen minder effectief dan menig invloedrijke familielid zich zal hebben voorgesteld. Maduro’s korte beschrijving van de woongelegenheid was trouwens bewust rooskleurig, omwille van de gemoedsrust van zijn moeder, die zich enorme zorgen kon maken over haar geliefde enige zoon. Over de matrassen gevuld met stro en de ruwe dekens, het gemis van verwarming of stromend water, de buiten-wc’s zonder enige vorm van privacy, rept hij expres met geen woord.

De eerste paar dagen gingen op aan grondige medische keuringen, het regelen van uniformen, en nog meer rondhangen. Ook kregen de leerlingen de ongeveer dertig boeken uitgereikt die zij zouden doorspitten ter voorbereiding van het kornetsexamen aan het einde van het schooljaar: ‘een behoorlijk examen, afgelegd door een commissie, waar elk jaar een paar jongens voor zakken,’ aldus Maduro. Zij ontvingen twee rijksuniformen – ‘1 vrij goede en 1 slechte’ – en werden gemeten door kleermaker Jordi voor hun ‘buitenmodel’, die zij, of beter gezegd hun ouders, zelf zouden betalen. In de loop van het jaar zou George hfl. 440 (vandaag bijna €4.400) aan zijn uniformen uitgeven, en nog eens hfl. 55 aan schermspullen.

Donderdag 8 oktober begint de opleiding echt. Maduro omschreef de dagelijkse routine voor zijn familie als volgt:

 

6 uur – opstaan.

6.30 – morgenappèl op de binnenplaats, waar de wachtmeester inspectie houdt

6.35 – 7.15 – ontbijt in een aparte eetzaal van ons

7.15 – 8.00 – gymnastiek, onder leiding van den professional sabel schermkampioen v. Nederland, wachtmeester van Mierloo[…]

8.15 – 9.00 – theorieles, door den ritmeester C.L. Hollertt, gegeven.

9.15 – 9.45 – opzadelen van paarden. We hebben allen een paard toegewezen gekregen, dat we zelf moeten opzadelen en optuigen; ik heb een heel prettig paard.

9.45 – 10.30 – rijles, door den 1sten luitenant van Reede, gegeven. We moeten zonder beugels rijden en moeten dus op de paarden springen. De rijles is verre van gemakkelijk; we moesten vanmorgen b.v. draven, zonder beugels vast te houden, en met beide beenen aan één kant; gewoonweg circuswerk. Tot nog toe is niemand van zijn paard gegleden.

10.30 – 11.15 – Paarden afzadelen, laten drinken en poetsen.

11.30 – 12.15 – Exerceren te voet, onder leiding van onzen adjutant van Huissteeden

12.15 – 1.45 – Pauze om koffie te drinken.

1.45 – 2.30 – theorieles, door den 1sten luitenant gegeven.

2.45 – 3.30 – Tuig poetsen; het hele tuig van een paard moet uit elkaar gegooid worden en alle onderdelen moeten schoongemaakt worden en dan weer in elkaar gezet; ik heb het tuig nu gelukkig al onder de knie, maar voor de jongens, die nog niet helemaal weten hoe het tuig in elkaar zit, is het een lastig werkje.

3.45 – 4.30 – paarden drenken en oppoetsen.

4.30 – 6.00 – Vrij; we gaan dan meestal in onze cantine zitten. Er zijn twee jongens, die bijzonder, maar dan ook bijzonder goed harmonica kunnen spelen. Ik ben vast van plan er volgend jaar mee te beginnen. De ritmeester kwam maandag in onze cantine om te zien hoe we het maakten. Hij heeft ons allen een kop thee aangeboden.

6.00 – 6.30 – diner.

6.30 – 10.00 – Vrij.

 

‘Zooals u ziet, het is een zware opleiding,’ vervolgde hij. ‘De ritmeester zei, dat wij, van de S.R.O.C., de zwaarste militaire opleiding van Nederland krijgen: hij heeft ons er opgewezen dat de Cavalerie een zeer chique wapen is en wel degelijk een keurkorps is. Dat is de schoone kant van de medaille.’ Het was inderdaad een zware opleiding, en nog zwaarder gemaakt door de verschillende wachtdiensten – stalwacht; wachtmeester van de week; kazernewacht; en politiewacht, oftewel schildwachtdienst – die de leerlingen om beurten moesten verrichten en waardoor zij zowel een nacht slaap moesten missen als hun wekelijks 34-uur verlof. Dit kwam redelijk vaak voor: per leerling ongeveer één wachtdienst per maand.

‘Niet de grootste gentlemen’

Niet alles ging goed tijdens Maduro’s eerste paar maanden aan de SROC, al bleef de toon van zijn brieven opgewekt. Hij verstuikte zijn enkel en kon een week lang alleen meedoen aan de theorielessen. Hij nam de taak van SROC-bibliothecaris op zich. Hij had zijn allereerste schermles en vond het ‘bijzonder aardig’. Er kwam een dief ’s nachts in de slaapzaal die stal:

 

van een paar jongens een gouden horloge, hfl 25 enz. Ik had alles achter slot en grendel maar de dief heeft mijn sleuteletui meegenomen, denkende dat het een portemonnaie was. Wij waren zoo diep in slaap dat geen van ons iets gemerkt heeft. Ik vind het gebeurde erg vervelend aangezien ik mijn sleutels van mijn groote hutkoffer… kwijt ben […] De militaire politie heeft mij aangeraden een maand te wachten met het openbreken van de koffersloten. Er is een heel kleine kans, dat ze den dief te pakken krijgen. Hij moet 1 van de 700 militairen zijn, die in onze kazerne liggen.

 

Wat Maduro nog veel meer dwarszat dan het gemis van de sleutels (zijn ouders stuurden hem een set reservesleutels) was de ontdekking dat zijn vader een tweede aanbevelingsbrief had laten opsturen naar ritmeester Hollertt, bovenop de brief van luitenant Bouteny. Less is more was duidelijk het devies wat protectie betreft. Hij schreef:

 

Pa, het is aan de eene kant jammer dat u Ir. Meijer een aanbevelingsbrief hebt laten schrijven aan onzen Ritmeester. De ene brief van Bouteny was ruim voldoende. U moet in zulke dingen niet overdrijven, want de Ritmeester is er niet de man naar om iets om zoo een brief te geven. Hij geeft alleen om het optreden van mij in dienst en maakt daaruit zijn eigen opinie over mij op. Dit blijkt uit de wijze waarop hij den jongen van Schaik, den zoon van den Minister [van Justitie, red.] behandelt. Deze schaapachtige jongen is hier met de noodige protectie gekomen en de Ritmeester behandelt hem, ondanks zijn hooge kennisen (o.a. Gen. majoor v. Voorst tot Voorst) vaak zeer hard. Ik heb nog geen uitbranders gehad en hoop er ook nooit één te krijgen.

 

Die hoop zou niet uitkomen. Uitbranders waren er in overvloed, ook voor Maduro. Eind november schreef hij:

 

Vorige week hebben we een zware week gehad. Donderdag zijn [we] met volle bewapening per fiets uitgerukt; we moesten afzonderlijk naar een bepaalde plaats rijden met behulp van een terreinkaart. Onderweg werden we op verschillende plaatsen door een zgn. vijand tegengehouden om te zorgen, dat we niet ons doel langs de kortste weg zouden kunnen bereiken. Morgen gaan we schietoefeningen houden, en Donderdag moeten we voor prijzen een bepaald parcours afleggen, met behulp van een terrein kaart, een zng. ‘rallye paper’. […] De Ritmeester is deze week in een heel slecht humeur geweest. Hij heeft tijdens de springles ons allen met de meest ergelijke woorden uitgevloekt. Niemand werd gespaard. Enfin, geen der jongens trekt er zich iets van aan. Soms lijkt het me zoo dat militairen niet de grootste gentlemen zijn.

 

In december en begin januari werd de intensieve opleiding een paar keer onderbroken voor wat luchtigers. Sinterklaas werd leuk gevierd. ‘We zijn achter één van onze jongens, die als St. Nic. verkleed was, door de stad gegaan en zijn om 4 uur bij den Ritmeester thee gaan drinken. Het was heel aardig. Om 6 uur zijn we toen naar hotel “de Witte” gegaan, waar we een goed diner hebben gehad […] We kregen o.a. een half dozijn oesters, die heerlijk smaakten.’ Van 19 december tot 4 januari hadden de leerlingen verlof, maar op 7 januari moesten ze om 01:00 al uit bed om naar Den Haag af te reizen om klaar te staan als erewacht langs de route van de bruidsstoet van prinses Juliana en prins Bernhard. Van hun post op de Groenmarkt, tussen het Stadshuis en Maison de Bonneterie, konden ze het koninklijk gezelschap van dichtbij zien, rapporteerde Maduro tevreden.

Crisis

In de brieven van januari, februari en maart is te merken dat Maduro geleidelijk aan moe wordt, zowel lichamelijk als mentaal. Een verzoek van zijn ouders dat hij een lange brief in Papiaments zou schrijven aan de familie in Curaçao wordt met een zeldzame uitbarsting beantwoord:

U schijnt er geen flauw idee van te hebben wat de militaire dienst is. Als ik met de week-end naar Den Haag ga, ben ik meestal aardig moe. De vrije tijd, die ik heb mag ik dan heusch wel aan ontspanning besteden. Ik kom dit jaar dan ook niet zoo gauw aan schrijven toe.

 

Een paar weken later, eind februari, schrijft hij:

 

Wij rukken tegenwoordig nogal veel uit te paard, waardoor aan de ene kant de dienst iets aangenamer wordt. Aan de andere kant zijn we, ik vooral,  ’s avonds zoo moe, dat ik met moeite kan studeren, en wij moeten heel wat voor ons Kornetsexamen leren, veel meer dan u allen denkt….Enfin, volhouden dus!

 

Het was geen toeval dat deze vermoeidheid juist in de winter toesloeg. De Curaçaose Maduro zou nooit helemaal wennen aan de koude Nederlandse winters. Hij voelde zich nooit fit in koud weer en had bovendien voortdurend last van zijn handen, die stijf en zelfs blauw werden. Zijn prestaties gingen dus ook achteruit en hij werd overgeslagen voor de gehoopte aanstelling tot wachtmeester. Het was niet onverwacht, maar toch een zware klap. Daarop kwam een stukje domme pech: hij raakte gewond toen zijn paard op zijn voet trapte. Op 8 april schreef hij merkbaar terneergeslagen aan zijn vader:   

 

Het is geen opwekkend nieuws, dat u van mij krijgt.

Gisteren zijn op zeven jongens na, allen tot wachtmeester aangesteld. Ik behoorde tot diegenen, die niet aangesteld werden. De laatste weken voelde ik het aankomen maar ik wilde het u niet schrijven omdat ik nog steeds op een kleine kans hoopte. […] De ritmeester zei tegen me: “Jij staat met je theorievakken voldoende, ik ben ervan overtuigd dat je je beste krachten geeft maar je bent de laatste tijd niet al te handig geweest; er zijn er meer, die nog de hendigheid missen om b.v. een peloton goed te laten exerceren, om goed met volledige zware bepakking uit te rukken.’ […] Verder zei hij […] dat er in dienst geen rekening gehouden kan worden met b.v. last door te weinig slaap, zooals bij mij het geval is, maar dat er alleen gekeken wordt naar wat ieder, ongeacht de moelijkheden waarmee hij te kampen heeft, presteert.

[…] U weet niet, hoeveel last ik van de koude heb gehad in de winter. Mijn anders al blauwe handen waren de geheele winter bevroren. Ik heb me practische geen oogenblik prettig gevoeld maar altijd slaperig en suf.

De eenige oogenblikken, dat ik werkelijk genoten heb, waren de scherm-avonden en juist nu de volgende week wedstrijden tegen de onder-officieren gehouden worden en ik de kans zou krijgen een uitstekend beurt te maken, zit ik in de kazerne met een linkervoet, waarvan eergisteren door den besten chiruurg van A’foort, de nagel van mijn groote teen afgetrokken is. Mijn paard heeft n.l. eergisteren op mijn voet getrapt met het gevolg, dat mijn nagel brak en er af moest. De nagel zat al zoo los, dat het geen pijn deed, toen de dokter hem eraf nam. Alleen kan ik geen schoen aan hebben de eerste week, waardoor ik in dienst achterkom en niet mee kan schermen a.s. Woensdag […]

Maakt uzelf niet radeloos of ongerust over mij. Ik ben nu mans genoeg om een tegenslag te kunnen trotseren. Ik ga rustig door mijn uiterste best te doen; lukt het me niet wachtmeester te worden, dan is er niets aan te doen, lukt het me wel, dan kunt u trotsch op me zijn. […] Haalt het niet in uw hoofd om naar Holland te komen; protectie en mooie woorden helpen niet; men kijkt naar de resultaten en houdt geen rekening met iemand’s moelijkheden; dit is het systeem en het is een goed systeem, waar niet aan te tornen valt.

De jongens, die geen Wmr. geworden zijn: Jhr. Wttewaal v. Stoetwegen, Bierens de Haan, v. Schaik (zoon van den minister), de Beaufort (neef/oomzegger van een ritmeester), van Altena (oomzegger v. een generaal majoor), Roodenburg (zoon van een res. ritmeester). U ziet, jongens met goede namen en goede protectie, zijn het niet geworden. […] Mijn raad is: maakt u er zich alstublieft niet druk over. De winter is over en het is nu heerlijk weer. Misschien krijg ik nog wel de kans om eind Mei voor de S.R.O.C. in den Haag te schermen. Dus niet denken, dat ik down ben en erg in de put zit.

 

Dat het probleem niet aan zijn houding lag, en ook niet aan zijn theorievakken, werd bevestigd in een brief van de gepensioneerde infanterist kolonel L. Schutte, die dicht bij de kazerne woonde en zijn oude vrienden Jossy en Beca Maduro had beloofd een oogje op George te houden. Hij voerde een lang gesprek met ritmeester Hollertt en schreef na afloop aan Jossy:

 

De heele kwestie is dat George – het spijt me je dit te moeten zeggen – niet vlot en handig is. Hij gedraagt zich uitstekend en doet uitermate zijn best. Zijn theoretische kennis is dan ook ruimschoots voldoende, ook zijn schermen en paardrijden, maar zoodra hij zijn handen moet gebruiken bijv bij opzadelen en bepakken van zijn paard staan deze verkeerd en doet hij er veel te lang over. Ook is zijn houding tegenover de troep, bijvoorbeeld bij ’t geven van eenvoudigen bevelen, opdrachten enz aarzelend.

 

George had de hoop niet opgegeven: ‘Alles komt misschien nog terecht,’ schreef hij. Hij had geen last van zijn voet, maar de timing was funest: juist als de groep veel velddienstoefeningen krijgt, kan hij niet meedoen en raakt steeds verder achter. ‘Het kan op deze manier een hele tijd duren voordat ik wachtmeester word,’ gaf hij toe. Een belangrijk voordeel was echter het warme weer, dat voor hem altijd als een elixir werkte. Half mei kon hij melden dat zijn vermoeidheid voorbij was, ondanks minder slaap en meer werk:

 

Ik moest buiten mijn gewone diensturen de functie van Wmr. van de week waarnemen, d.w.z. de stal controleeren, toezicht houden bij het voeren der paarden, appel houden over de manschappen en leerlingen van de S.R.O.C. Iedere dag in plaats van 5:30 om 5 uur op en om 10:30 naar bed, maar gelukkig heb ik de laatste tijd geen last meer van het vroeg opstaan, waarschijnlijk vanwege het schitterende zomerweer.

 

Kort daarna vertrokken de leerlingen naar Millingen voor ‘groote velddienstoefening in de omstreken’. Hierin lag Maduro’s grote kans om zich te bewijzen en eindelijk tot wachtmeester bevorderd te worden. Die benut hij. Bij terugkomst in Amersfoort twee weken later schrijft hij opgewekt:

 

Ik werd als commandant van een verkenningspatrouille met 8 man uitgezonden. Met een heel oude stafkaart moest ik door groote bosschen en over de Ermelosche heide een bepaald punt gaan verkennen. Mijn verkenning, waarbij het me gelukte, de geheele vijandelijk opstelling, zonder zelf gezien te worden, te noteeren, werd een groot succes. ’s Avonds zei de Ritmeester bij de bespreeking, dat ik om 12 uur ‘’s nachts weer een verkenning moest verrichten, en dat hij hoopte dat ik het weer zoo goed zou doen. Ik voelde dat ik de zilveren strepen zou krijgen indien het lukte. Om 1 uur vertrok ik met 5 man met een kompas, een lantaarn op mijn borst om de kaart te kunnen lezen en met volledig bepakte paarden. Om 3 uur werd mijn voorste ruiter, die ik ter beveiliging 100m voor me uit dirigeerde, beschoten door een patrouille wielrijders; de Ritmeester was erbij om te zien hoe ik zou handelen. Ik deed alles tot zijn genoegen, maakte een boog om den vijand heen, stuurde bericht, waar ik [de] vijand ontmoet had, en vervolgde mijn tocht zonder in de bosschen te verdwalen naar mijn plaats van bestemming. ’s Ochtends om 6 uur verzamelden alle patrouilles zich om de terugtocht naar Amersfoort aan te vangen. Vóór we vertrokken stelde de Ritmeester op één na alle korporaals aan tot Wachtmeester. (Om 7 uur in de morgen). U begrijpt wel hoe blij ik was.

 

De komende weken zijn druk, met de grote schermwedstrijden in Den Haag, waaraan George meedoet als equipeschermer voor de Cavalerie; een officiersbal; schietoefeningen in Harskamp; en uiteindelijk de tiendaagse veldtocht. Over het laatste schrijft Maduro:

 

Het was zeer vermoeiend, maar gezien de goede resultaten, die de [SROC] op de tocht tegen andere garnizoenen heeft behaald, zal ik er altijd met genoegen aan terugdenken. De route was A’foort – Bennekom – Groesbeek (2 dagen) – Ede – A’foort. In Brabant hadden we o.a. een oefening tegen de wielrijders uit ’s Hertogenbosch. Ik was mitrailleurschutter en moest bij plotselinge nadering des wielrijders bijna 1 k.m. zoo hard als ik kon met de mitrailleur terugtrekken, omdat we bijna omsingeld waren. De paarden waren reeds in galop in veiligheid gebracht, zoodat me niets anders overbleef, dan het zware ding zoo snel mogelijk met mijn handen weg te dragen. De inspecteur der Cavalerie: Kolonel v. Voorst tot Voorst, woonde de oefening bij: hij zag toe [hoe] het me lukte om de mitrailleur in veiligheid te brengen en kwam me persoonlijk complimenteren over de flinke wijze, waarop ik opgetreden was. Zijn compliment viel des te meer op, omdat hij verschillende standjes uitdeelde aan de andere jongens. Het viel me op, dat hij mijn naam wist, want hij zei nog tegen me: Maduro, het is warm vandaag, jij, als Curaçaoenaar, voelt je nu zeker in je element.

 

Na hun terugkomst in Amersfoort kregen de leerlingen een week om te blokken voor het kornetsexamen.‘Ik ga het examen rustig tegemoet,’ schreef Maduro. ‘Lukt het niet, dan zal ik het verschrikkelijk vinden …Lukt het wel, dan ben ik voor het eerst trotsch op mijzelf.’ Op 24 juli komt het verlossende woord. George stuurt zijn ouders een telegram van maar twee woorden: ‘GESLAAGD GEORGE’.

Na een feest- en excursieweek gaan de eenentwintig nieuw-bakken kornetten naar hun verschillende regimenten, waar zij de komende drie maanden het echte legerleven zullen meemaken. Maduro en Wiardus Rengers Hora Siccama gaan naar het 4de Half-regiment in Deventer. Hun taak is om de huzaren die opkomen voor hun herhalingsplicht, klaar te stomen om deel te nemen aan de grote manoeuvres. Het valt ze niet mee. Op 9 september schrijft Maduro:

 

Vanmorgen is de herhalingslichting opgekomen en U kunt zich geen flauw idee ervan vormen, wat Siccama en ik vandaag hebben moeten werken. Voor al die menschen kleeren, wapens enz. ontvangen en uitdeelen, paarden harnaschementen overnemen, menschen naar de dokter sturen, en dat met een ongeoefend, ongedisciplineerd zootje, want dat zijn deze herhalingspummels, die 3 jaar geleden het laatst gediend hebben. De twee weken, die voor de boeg liggen, zullen voor Siccama en mij (Groepscommandanten van het 1ste Peloton) geen pretje zijn. Onze pelotonscommandant is […] niet al te kundig, […] zoodat wij feitelijk de commandanten van het peloton zijn en voor alles en nog eens alles moeten zorgen. We gaan woensdag a.s. 15 Sept. voor 8 dagen op manoeuvre met ± 36 herhalingsmenschen te paard.

 

De manoeuvre was de zwaarste diensttijd die Maduro tot die tijd toe had meegemaakt. De mannen waren constant in beweging. Als er geslapen werd, gebeurde dat in tenten of stallen; om 03:00 stonden ze al op, zo niet eerder. Maduro vindt het allemaal heerlijk, vooral een ‘schitterend uitgevoerde charge te paard’, met getrokken sabel, onder leiding van prins Bernhard. ‘We hebben heel weinig geslapen, maar ik heb dubbel zoveel gegeten,’ schrijft hij. ‘Het resultaat is, dat ik me, hoewel slaperig, uitstekend en ijzersterk voel. Mijn lichaam moet wel enorm gehard zijn dit jaar, dat ik de vermoeienissen zoo gemakkelijk kon verdragen. […] Vandaag over 2 weken ben ik weer burger. Toch een vreemd gevoel om de dienst uit te gaan, vooral nu ik het zoo prettig vind.’

Miniatuurstad

Maduro’s terugkeer naar het burgerleven zou korter duren dan hij had kunnen vermoeden. Hij gaat weliswaar in oktober 1937 met groot verlof en hervat zijn studie in Leiden, maar in augustus 1939, als oorlogswolken samenpakken boven Europa, wordt hij gemobiliseerd. Wanneer Nederland binnen wordt gevallen op 10 mei 1940 is hij een recent-beëdigde 2e luitenant, gestationeerd bij de Depot Cavalerie in den Haag, waar hij rekruten opleidt. Die dag zal de inmiddels 23-jarige officier, wiens houding tegenover de troep ooit werd omschreven als ‘aarzelend’, een gedurfde en succesvolle verrassingsaanval leiden op de door parachutisten bezette Villa Dorrepaal aan de rand van Den Haag. Vijf van de betrokken militairen worden onderscheiden, inclusief de Militaire Willemsorde voor Maduro. Deze hoge eer wordt echter postuum toegekend. De verzetsman en Engelandvaarder overlijdt in Dachau, 28 jaar oud, enkele weken voor de bevrijding van het kamp.  

Als hij het nieuws krijgt van de onderscheiding van zijn vriend schrijft Oncko Wttewaall van Stoetwegen, die samen met George de SROC doorliep, in het verzet zat, de noodlottige poging maakte om naar Engeland te komen, en lange maanden gevangen zat in Duitsland, een brief aan zijn moeder. Doelend op de drie kwalificaties voor de Militaire Willemsorde schrijft hij:  

 

MOED, BELEID, en TROUW, het zijn maar drie begrippen.

 

Mevrouw, ik heb vier en een halve nacht gevochten en vier en een halve dag. Zoo zijn er verscheidene.

 

TROUW is het gemakkelijkst, dan volgt MOED, maar BELEID, daar gaat het om. Beleid vooraf gaat nog, beleid achteraf heeft iedereen, maar beleid tijdens de actie – dat heeft George gehad.

 

U kent de militaire dienst niet. Hoe zou het ook.

 

Uw zoon kende de dienst als geen ander, mede omdat hij met hart en ziel soldaat was en om z’n menschen gaf. Dat erkennen zijn meerderen en minderen unaniem.

 

George had zich in ons Wapen al een groote plaats verworven. Toch hadden we niet kunnen vermoeden dat hij het zou zijn die de eer van ons Wapen op een dusdanige wijze zou hoog houden. […] Ik weet, Mevrouw, dat dit de grootste wensch van George was, om in het leven een zoodanige houding aan te nemen dat U en zijn vader trotsch op hem konden zijn. Hij deed meer, hij zorgde dat heel Nederland, zijn vrienden in de eerste plaats, trotsch op hem zijn en zich gelukkig prijzen George gekend te hebben en onder onze vrienden te mogen tellen.

 

Het is een mooi eerbetoon van een officier – van een SROC leerling – aan een ander.