Haags Historisch Museum, 20 oktober 2018
Meestal als ik spreek moet ik beginnen met een uitleg over wie George Maduro was. Want er zijn nog heel veel mensen die niet weten dat Madurodam, Maduro-dam heet vanwege de familie Maduro en hun zoon George. Of die niet weten wie George was en wat hij deed.
Maar jullie hebben geloof ik allemaal het boek gelezen!
Dus heb ik afgesproken dat ik het zou hebben over dingen die ik heb geleerd over George Maduro sinds Ridder zonder vrees of blaam uitkwam. Dat was over twee jaar geleden, in de zomer van 2016, de zomer van George’ 100ste geboortedag, die groots gevierd werd op Madurodam. Intussen is er nogal wat gebeurd.
Nadat het boek uit was, ontving ik bijvoorbeeld e-mails van lezers die iemand herkende. ‘Dat was mijn opa!’ ging het vaak. Zo kwam ik er waarschijnlijk achter wie de jongeman was op wie de freule Wttewaall van Stoetwegen verliefd was, en hij op haar. En het was een keurige jongeman, rechtenstudent, die zij bij Leiden in de collegebanken zal hebben ontmoet. Maar hij was niet van adel, dus mocht zij niet met hem trouwen van haar ouders.
Ook maakte ik kennis met de kleinzoon van Boleslaw Baranowski, die samen met George Maduro in Dachau zat. Hij kwam naar Madurodam voor de presentatie van het standbeeld van George, en vertelde mij wat hij van zijn grootvader had gehoord over George in Dachau.
Maar het grootste ontdekking sinds de publicatie van Ridder zonder vrees of blaam heeft te maken met de zogenaamde ‘nieuwe brieven’.
Dit zijn de brieven die George en zijn ouders aan elkaar schreven vanaf 1926, toen zij hem in den Haag hadden achtergelaten voor zijn onderwijs, en 1941, toen hij moest ophouden met schrijven vanwege het gevaar weer gearresteerd te worden door de Gestapo – wat al twee keer eerder was gebeurd.
Ik wist vrijwel vanaf het begin van mijn onderzoek dat deze brieven bestonden, maar ik kon ze nergens vinden. Ze zaten in geen enkel archief en niemand wist waar ze waren.
In het voorjaar van 2016 kreeg ik een mailtje van George Alvarez-Correa, de oudste zoon van Sybil Alvarez-Correa-Maduro, George’ zus. Hij had de brieven gevonden in een kist in een loods op Curaçao. Het was geweldig nieuws, maar helaas, ik was tegen die tijd al druk bezig met schrijven. Ik had een onvermurwbare deadline die steeds dichterbij kwam. Ik kon niet alle brieven verwerken: er was gewoon geen tijd voor. Ik moest een beslissing maken.
Ik ben teruggegaan en heb hoofdstuk vijf, over George’ romance met Hedda, vrijwel volledig herschreven. Ik heb de nieuwe brieven ook kunnen verwerken in de hoofdstukken zes tot en met negen.
Maar hoe het mij ook speet kon ik hoofdstukken twee, drie en vier, over George’ jaren op het Nederlandsch Lyceum, in Leiden en bij de Cavalerie, niet herschrijven: daar was simpelweg geen tijd meer voor.
Sindsdien heb ik vrijwel alle brieven gelezen, en zij beantwoorden wel veel vragen. Ik wist al waar George toen was en wat hij deed, maar pas als je zijn brieven leest kan je in zijn hoofd kijken.
Ik heb de brieven gebruikt voor een serie artikelen en lezingen, die ook op mijn website te lezen zijn. Maar ik wil een paar voorbeelden geven van het nieuwe licht die zij werpen op George’ leven.
Een voorbeeld is zijn ontgroening bij het Corps in Leiden. Die is momenteel weer in het nieuws wegens ‘excessen’. Dat was toen, in 1934, ook zo. (Some things don’t change?)
Ik had van George Alvarez-Correa een verhaal gehoord dat George, zijn oom, tijdens zijn ontgroening een ouderejaars die hem aan het pesten was in de gracht duwde. Dat verhaal had George (de neef van) gehoord van Beca, zijn oma en George’ (de oom van) moeder.
Ik geloof dat ik het wegliet omdat er niet genoeg bewijs was. Maar ik vond het incident in de ‘nieuwe’ brieven. Wat er werkelijk gebeurde: één bepaalde ouderejaars zat George te slaan, wat dus mocht. Maar hij moest om middernacht ophouden – dat waren de regels. Na middernacht bleef die ouderejaars toch maar meppen. Wat deed George? Hij pakte hem beet, sloeg hem naar de grond en sloeg hem in elkaar totdat hij werd tegengehouden door de andere ouderejaars.
Het pakte goed uit voor George, want die ene pestkop liet hem daarna met rust, en hij kreeg veel respect, ook al zeiden de andere ouderejaars dat hij dat nooit meer moest doen.
Het is een incident waarover verschillende interpretaties mogelijk zijn.
Ik schreef in het boek dat de meningen over ontgroening altijd verdeeld zullen blijven tussen degene die het goedpraten en degene die dat niet doen. En ik denk dat je interpretatie van wat George Maduro tijdens zijn ontgroening deed, dat beetpakken en in elkaar slaan van de ouderejaars die hem na de toegestane tijd bleef meppen, ervan af hangt van in welke groep je bent.
Je kan zeggen: ‘kijk, hij was moedig, hij liet niet met zich sollen, hij kwam op tegen onrecht’. Dat is één interpretatie. Maar een insider in de wereld van Minerva ziet dat mogelijk anders.
Er was een scheidingslijn tussen de jongens die erbij hoorden – jongens van wie, meestal, de vaders en grootvaders hetzelfde hadden meegemaakt, en het normaal vonden – en de jongens die er niet bij hoorden. Nu was George Maduro niet alleen de eerste van zijn familie die in Leiden studeerde, niet alleen de eerste die bij Minerva ging, hij was de eerste van zijn familie die sowieso studeerde. Een ‘insider’ was hij allesbehalve. En dat bewees hij door in opstand te komen tegen de ontgroening, die de rest misschien misschien wel vervelend, maar toch normaal vond. Zo kun je het ook zien.
Maar misschien de interessantste van de nieuwe brieven waren die uit George’ dienstjaar in Amersfoort en Deventer in 1936-37. Daarvan had ik veel geleerd. Bijvoorbeeld over George’ handen.
Ik had allang geweten dat er iets aan de hand was met George’ handen. Ik wist alleen niet wat.
Mensen die hem kenden vertelden mij allemaal dat hij in koud weer altijd last had van zijn handen. Dat zij, zelfs binnen, koud en stijf werden. In brieven van zijn middelbare school tijd had hij het ook over zoiets. Ooit schreef hij dat zijn handen zo stijf waren dat hij nauwelijks zijn pen vast kon houden. Op dat moment zat hij al een half uur binnen, nadat hij naar huis had gefietst van school, een fietstocht van ongeveer een kwartier – in vrieskou.
En er was een citaat van ‘de freule’ Wttewaall van Stoetwegen, die zo’n geweldig goede vriend voor George was, die ik niet helemaal snapte.
‘George was iemand die een tropenklimaat verdroeg en het altijd koud had’, schreef zij. ‘Zijn handen waren altijd zo blauw en koud en volgens mij was zijn bloedsomloop niet goed.’
Ik vond het een aparte opmerking – om te zeggen dat iemands’ handen altijd ‘blauw’ waren. Het klinkt zo overdreven. Maar ik wist dat de freule Wttewaall van Stoetwegen een vrij letterlijke vrouw was, iemand die niet overdreef. Als zij ‘blauw’ schreef — ‘zijn handen waren altijd zo blauw’ — dan bedoelde zij ook ‘blauw’.
Maar dan vond ik een brief van George uit zijn dienstjaar. Ook hij gebruikte het woord ‘blauw’ over zijn handen.
‘U weet niet, hoeveel last ik van de koude heb gehad in de winter. Mijn anders al blauwe handen waren de geheele winter bevroren,’ schreef hij over zijn die winter van zijn dienstjaar in Amersfoort.
Dezelfde week dat ik die brief las, was ik bij de huisarts voor iets, en had ik een vriendelijk gesprek met de assistent. Wij hadden het over koude handen. Ik heb zelf vaak koude handen, maar zij zijn niet blauw. Gewoon een beetje koud en stijf. Daar had ik het met haar over, en zij gebruikte de term ‘Ziekte van Raynaud’. In de zin van, ‘u heeft niet de Ziekte van Raynaud’.
Maar de manier waarop zij dat uitsprak, klonk het alsof zij zei: de ziekte van Reinoud. Nu heet mijn man Reinoud. Dus ik dacht: de ziekte van Reinoud? Hé?
Ik ging het meteen googelen toen ik thuis kwam. En stond helemaal verbaasd. En liet mijn zoon (hij is arts) wat informatie daarover voor mij opzoeken. En ik las de informatie en keek naar de foto’s – foto’s van – letterlijk – blauwe handen. En meteen dacht ik: dit klopt gewoon.
Allerlei dingen klopten. De Ziekte van Raynaud komt vaker voor bij mensen die zwaar roken en die binge drinken: allebei waar voor George Maduro. Ook voor mensen met een geschiedenis van angina. Die had hij ook, hij lag er minstens één keer mee in het ziekenhuis.
Ik geloof dat George Maduro aan de Ziekte van Raynaud leed.
De Ziekte van Raynaud is een stoornis van de bloedsomloop waardoor de vingers stijf en blauw worden in vrieskou. Het is vrij onbekend, maar ongeveer 5% van de bevolking heeft het. Het is alleen merkbaar, zelfs voor een arts, als de symptomen zich voordoen, dus met andere woorden als het vriest. De keuringsartsen die George Maduro aan het begin van zijn dienstjaar onderzochten, zullen het dus niet hebben opgemerkt. Dat was in september en het weer was fris, maar zeker niet koud.
Als George Maduro aan de Ziekte van Raynaud leed, legt dat uit waarom zijn prestaties, die goed waren aan het begin van zijn dienstjaar, zo snel achteruit holden toen het winter werd. Hij moest veel zijn handen gebruiken in die opleiding, en bracht elke dag, de hele dag, door buiten in de kou, of in zeer slecht verwarmde ruimtes – want de School Reserve Officieren Cavalerie, waar hij in opleiding zat, was echt geen resort hotel, geloof mij. En het was een koude winter. Binnen zal het wel iets warmer zijn geweest dan buiten, maar niet veel.
Ik vroeg aan mijn zoon, wat een mens moet doen aan de Ziekte van Raynaud. Zijn antwoord was: eigenlijk niets! Gewoon naar binnengaan, uit de kou. Maar George kon niet naar binnen tijdens zijn dienstjaar. Hij moest in de kou blijven. De hele dag. Geen wonder dat hij schreef: ‘Mijn anders al blauwe handen waren de geheele winter bevroren’.
In die tijd, eind jaren dertig van de vorige eeuw, was de kennis over de Ziekte van Raynaud er wel. Maar als George Maduro er aan leed, dan wist hij dat zelf niet, en zijn ouders ook niet. Er was zeker nooit een diagnose gesteld. Misschien dacht hij dat het normaal was voor iemand die in de tropen was geboren, en daar had gewoond als kind, dat je handen stijf en blauw werden als zij blootgesteld werd aan vrieskou. Maar dat is natuurlijk niet zo.
Ergens zou je zoiets niet willen weten, want het maakte de tijd in Dachau nog erger. Boleslaw Barenowski’s kleinzoon vertelde mij hoe George en zijn grootvader uren lang buiten moesten staan, zonder te bewegen, in de vrieskou – en het was ongelooflijk koud, in Dachau in januari en februari: de wind gaat door merg en been. Het is ondenkbaar, hoeveel hij geleden moet hebben. Maar het is deel van het verhaal.
Nog een interessant iets uit de brieven van dat jaar, zijn dienstjaar, was een langslepend ruzie die hij met zijn vader had. Dat kwam omdat hij – volgens zijn familie – niet vaak genoeg aan zijn familie, vooral zijn oma, schreef. Het klinkt voor ons misschien een klein punt, maar niet voor hun. Zij waren furieus.
Toch hield hij voet bij stuk. Dat kwam omdat hij eigenlijk niet anders kon. Die opleiding bij het School Reserve Officieren Cavalerie was zo zwaar dat gewoon meedraaien met de rest al zijn krachten vergde. Zeker met die toestand met zijn stijve, blauwe handen, waardoor hij enorm achter was geraakt met de opleiding.
Verschillende keren probeerde George uit te leggen wat er aan de hand was, maar aan de antwoorden van zijn vader zie je dat A) hij het niet snapte en B) hij het gewoon niet wilde snappen.
Hun relatie herstelde zich – maar misschien nooit helemaal. Want niet al te lang daarna kwam de grote ruzie over Hedda, waarin George ook voet bij stuk hield. En de oorlog, waarin George in bezet Nederland bleef, in directe oppositie tot de wensen van zijn vader. ‘A man is a man’ , schreef hij daarover. Die langslepende ruzie tijdens zijn dienstjaar was, zeg maar, een ‘warming up’ voor het eind conflict tussen deze liefdevol maar zeer dominante vader, en zijn zoon die moest en zou zijn eigen mens worden.
Maar in de ‘nieuwe brieven’ zag ik niet alleen meer van deze ruzie tussen vader en zoon, maar ook een andere kant van hun relatie.
Jossy was erg ambitieus voor zijn zoon – vandaag zouden wij waarschijnlijk zeggen dat hij veel te ambitieus was. Maar hij hield van zijn zoon en liet dat goed merken. Dat wist ik al. Maar wat ik in de brieven zag was zijn bezorgdheid. Dat hij bang was voor zijn zoon.
Ik bedoel niet zozeer bang dat iets hem zou overkomen. Die vrees was aanwezig, maar het was meer de afdeling van George’ moeder’s – Beca Maduro was altijd zeer bezorgd om de gezondheid en veiligheid van haar zoon. Maar in Jossy’s geval nam de bezorgdheid een andere richting. Hij was bang dat – hoe zal ik het zeggen – de grote wereld, buiten Curaçao, zijn geliefde zoon zou afwijzen. Waarom? Omdat hij Joods was.
Hier is een voorbeeld. Jossy, Beca en Sybil hadden George in Nederland achtergelaten – hij zat toen in Leiden, het was November 1934 – en reisden terug naar huis. Aan boord van het schip is een jongeman, net als hunzelf een Sefardisch Jood. Jossy schrijft het volgend aan George:
“Een jongen Da Costa is hier aan boord onmiddellijk totaal genegeerd omdat hij er onfrisch uitzag. Zooals het dan gemeenlijk gaat is hij uitgemaakt voor een gedegenereerd vuil joodje. Dit moet jou nooit overkomen en het kan, doordat je je uiterlijk dikwijls, louter uit luiheid, verwaarloost. Wij, donkere types, trekken meer de aandachte dan de blonden en wij moeten bepaald ons best bij voortduring doen, om niet onfrisch uit te zien […] Je kunt er groote narigheid van ondervinden, als je deze raad in de wind slaat. Denk er dus steeds aan!”
Dan volgden nog een paar alinea’s met specifieke adviezen over hoe zijn zoon – destijds 18 jaar oud – zijn haar moest kammen, tanden poetsen, enzovoorts.
Toen ik dit las moest ik meteen denken aan een conversatie die ik een paar jaar daarvoor had gehad, bij een Thanksgiving Dinner bij familie van mij in de VS. Ik sprak met een aardig jongeman, schoolgenoot van mijn neefje bij MIT in Boston. Hij kwam uit het Midden-Oosten en zat voor zijn studie in de VS, bij MIT dus. Ik vroeg of hij ooit problemen had gehad bij een vliegveld – dat hij zou worden aangehouden, extra gecontroleerd, omdat hij een donker uiterlijk heeft en uit het Midden-Oosten komt. Want op dat moment was dat onderwerp in het nieuws. Hij zei nee. Maar dan zei hij:
‘Maar, ik zorg er altijd voor, als ik moet vliegen, dat ik eerst naar de kapper ga, baard weg, geen gezichtshaar, alles netjes, en dat ik een pak aan heb, met stropdas.’
‘Wij donkere types trekken meer de aandacht dan de blonden.’
Some things don’t change.
‘De nieuwe brieven’ zijn nu allemaal ondergebracht bij het CBG, Centrum voor Familiegeschiedenis, hier in den Haag. Ik ben daar erg blij om, want hoewel ik hoop dat mijn boek een goed fundament heeft gelegd, is het, mede door omstandigheden, niet het laatste woord over George Maduro.