Twee steden – en één middelbare school
Centrale Bibliotheek Den Haag, 18 oktober 2018
Voor degene die weinig tot niets over hem weten, George Maduro is de reden dat Madurodam, Maduro-dam heet.
Wie was hij?
In het kort: George Maduro was een jonge reserve-officier en rechtenstudent uit Curaçao die postuum de Militaire Willemsorde ontving voor zijn slimme en moedige optreden tijdens de verdediging van Den Haag in de Meidagen van 1940, die er mede toe leidde dat de Duitse opmars naar de Residentie werd vertraagd en de regering naar Engeland kon ontsnappen.
Hij was een verzetsman van het eerste uur en ook Engelandvaarder, maar hij kwam nooit aan in Engeland. Hij werd onderweg verraden en gearresteerd, en stierf kort voor het eind van de oorlog aan vlektyfus in Dachau.
In zijn nagedachtenis, schonken zijn ouders het startkapitaal voor Madurodam, die ‘s werelds kleinste stad is – tja, dat wisten wij allemaal – en ‘s werelds vrolijkste oorlogsmonument. En dat weet lang niet iedereen.
En – saillant detail – op de nacht van 10 mei 1940, de eerste nacht van de Duitse inval, werd reserve tweede-Luitenant George Maduro belast met het bewaken van het Hollands Spoor Station, waar wij van avond meer over hebben gehoord.
Net als de held in ‘A Tale of Two Cities’, het beroemde roman van Charles Dickens, was George Maduro iemand die gevormd werd door twee verschillende steden in twee heel verschillende plaatsen. En, nogmaals net als die held van Dickens’ beroemde roman, was George Maduro iemand die in rumoerige tijden in de problemen werd gebracht door zijn hoge principes, die het niet toelieten dat hij de makkelijke weg zou kiezen.
Maar we hebben het natuurlijk niet over Londen en Parijs ten tijde van de Franse Revolutie, zoals in Dickens’ roman. We hebben het over de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw. En George Maduro’s twee steden? Die waren Willemstad, Curaçao en deze stad. Den Haag.
George Maduro kwam ter wereld in een elegante villa, omringd door een prachtige groene tuin met palmbomen, op de Scharlooweg in Willemstad, Curaçao, op 15 juli 1916. Hij was het oudste kind en enige zoon – een jaartje later zou er een zusje, Sybil, bij komen – van Jossy en Beca Maduro, beiden telg uit het prominente Sefardisch-Joodse geslacht Maduro, de rijkste en invloedrijkste familie van het eiland.
Vrijwel vanaf zijn geboorte werd George voorbestemd om ooit de leiding over te nemen van het familiebedrijf die zijn overgrootvader had opgericht in Willemstad zo’n tachtig jaar voor George’ geboorte. Dit bedrijf – die S.E.L. Maduro & Sons heet, en die trouwens nog steeds bestaat –was uitgegroeid van een kruidenierswinkel tot een machtig internationaal conglomeraat, actief in het bankwezen, de havenbouw, scheepvaart, infrastructuur.
De directeur van S.E.L. Maduro & Sons zou een machtige en prestigieuze positie hebben, niet alleen op Curaçao maar in heel het Caribische gebied, en daarbuiten. Hij zou omgaan met, onder anderen, ambassadeurs, gouverneurs, presidenten, admiralen. Het was een prachtige vooruitzicht voor de jonge George. Een gouden toekomst.
En het was vanwege deze gouden toekomst dat George Maduro hier naar toe kwam – naar Den Haag, de tweede van zijn twee steden. Hij kwam hier voor zijn onderwijs – want zo’n belangrijke positie vergt natuurlijk een degelijk opleiding. Een gymnasium diploma, een rechtenstudie in Leiden, en daarna hup, terug naar Curaçao om onder het toeziende oog van zijn ooms, de huidige directeuren, in het bedrijf te werken – dat was het plan.
George Maduro was tien jaar oud toen hij hier in Den Haag kwam wonen, in 1926. Uiteindelijk zou hij er, alles bij elkaar opgeteld, zo’n twaalf jaar wonen. Twaalf jaar, op verschillende adressen – en onder heel verschillende omstandigheden.
In de eerste instantie, tijdens zijn middelbareschooltijd, op de Malakkastraat, in het comfortabele huis van vrienden van zijn ouders, de heer en mevrouw Aronstein, een gepensioneerde admiraal en zijn vrouw, met wie hij een zeer hechte band kreeg. Daarna, tijdens de bezetting, zo’n zeven maanden op de Pompstationweg in Scheveningen, in verschillende cellen van het zogenaamd Oranjehotel, die beslist geen hotel was.
En op diverse onderduikadressen. Bijvoorbeeld Frederik Hendriklaan 111, in een kamer boven die winkel met de mooie wandtegels waar nu Banketbakker Roodenrijs in zit. Alhoewel dat meer een rookgordijn voor de Gestapo was. Het bleef het zijn adres tijdens de oorlog, hij huurde daar een kamer, maar hij woonde er nauwelijks.
Hij woonde wel op de Statenlaan, ondergedoken bij de oudere zus van een mede-officier. Deze mevrouw heette C.W.I. – Christine Willhelmine Isabelle – Wttewaall van Stoetwegen, maar voor haar vrienden en familie had ze maar één naam, en dat was Bob. En in de naoorlogse jaren had zij voor het Nederlandse volk maar één naam, en maar één naam nodig, en dat was ‘de freule’. Bob Wttewaall van Stoetwegen werd namelijk Tweede Kamerlid en een van de meest bekende en geliefde Nederlanders van de naoorlogse jaren.
En op de Wasschenaarseweg in Benoordenhout woonde George Maduro, ondergedoken bij de familie Weltevreede. Daar zat hij in een kamertje boven de voordeur, pal naast de ruime kamers – de mooiste slaapkamers van het huis — van de twee leden van de Grune Polizei die de familie kreeg ingekwartierd. Een rare situatie, maar George vond het prima. ‘Hier gaan ze mij nooit zoeken’, zei hij.
Maar na een tijdje moest hij daar toch weg; het was niet meer veilig. En daarna leidde hij een zwervend bestaan. ‘S weekends zat hij bij diverse vrienden – of vaker, vriendinnen. Daar had hij namelijk nogal veel van. Hij was knap en een charmeur, en het was oorlog; de rest laat zich gissen. Door de weeks zat hij meestal overdag te werken bij het Rijksarchief, middenin het centrum – want onderdoken of niet, hij liep elke dag over straat in den Haag zonder ster.
‘S avonds door de weeks zat hij bij ‘de freule’, op de Laan van Meerdervoort — zij was inmiddels verhuisd naar Flatgebouw Oldenhove op Laan van Meerdervoort 52. Daar at hij, en bracht de avonden door met haar, pratend en luisterend naar haar clandestine radio. En nee, het was zeker geen romance tussen die twee, onder andere omdat zij 15 jaar ouder was dan hij. Wel waren het hechte vrienden die elkaar goed begrepen.
Maar daar sliep hij niet, want Bob had geen schuilplek voor hem in dat kleine flat, en ook geen achteruitgang voor een snelle exit als de Gestapo ‘s nachts aan zou kloppen. Hij sliep twee stappen verderop, op de bovenste etage van Laan van Meerdervoort 50 B-C.
Dat is een gebouw met twee verdiepingen. Op de begane grond was een dansschool, op de eerste was een tandartspraktijk, en op de bovenste was een ‘modeschool’, zoals dat heette. Een plaats waar dames zouden komen om te leren hoe je papieren patronen moest maken, die je gebruikte om stof uit knippen, om je eigen kleding te maken. Erg populair, toen in de oorlog, en de dames van de modeschool hadden het altijd druk.
Overdag waren zij bezig met hun lessen en met opdrachten voor het maken van kleding. Maar ‘s nachts was het een schuilplek voor onderduikers, die sliepen in de pashokjes achterin de zaal. Onder wie George Maduro.
De modeschool was ook zijn laatste min of meer vaste adres in Den Haag, voordat hij vertrok, in het voorjaar van 1943, op zijn noodlottige reis naar Engeland.
Dus, bij elkaar zo’n twaalf jaar woonde George Maduro in den Haag. Op minstens zes adressen, en onder zeer verschillende omstandigheden. Het was het langste dat hij ooit in één plaats woonde.
En als je naar zijn leven kijkt, en zijn brieven leest (en trouwens zijn complete brieven zijn nu ondergebracht bij het CBG, Centrum voor Familiegeschiedenis, hier in den Haag) kan je het proces volgen waardoor den Haag voor hem, van een vreemde stad, veranderd in zijn stad. In ‘thuis’.
Nu is het zo dat zijn eerste stad – Willemstad, Curaçao – in zekere zin altijd ‘thuis’ bleef. Ook al was hij daar in jaren niet meer geweest, hij voelde zich altijd Curaçaoenaar. En hij was daar trots op. Daar kwam hij vandaan – daar kwam zijn familie vandaan. Al sinds de seventiende eeuw waren er Maduro’s op Curaçao geweest.
Maar wat je dus ziet is dat door de jaren die eerste stad – Willemstad – steeds meer het thuis wordt van George’s herinneringen, terwijl den Haag steeds meer het ‘echte’ thuis wordt.
Tot het eind van zijn leven – vooral tegen het aller einde, in dat bitter koude Dachau, waar hij aan vlektyfus overlijdt in februari 1945, is het dat warme, weelderige Curaçao waar hij aan denkt, waarschijnlijk van droomt. En waar hij het zo vaak over heeft met de medegevangenen die zijn vrienden zijn geworden.
Maar net een paar jaar daarvoor, aan het begin van de oorlog, als hij kans heeft om naar Curaçao te gaan – zeg maar gerust, te ontsnappen – slaat hij die resoluut af. Hij blijft in Nederland. Hij loopt niet weg van het gevecht – het idee alleen al, dat hij dat zou moeten doen, maakt hem kwaad. ‘A man is a man’, schreef hij daarover, stellig, aan zijn vader. Zijn beslissing stond vast allang voor de Duitse inval.
Hij duikt onder in den Haag. Het is zijn stad, die hij zo moedig en vel verdedigde tijdens de invasie. De stad waar zijn andere familie zit – de mensen die hem verbergen van de nazi’s, die samen met hem in het verzet zitten, en die hem begrijpen op een manier dat zijn echte familie waarschijnlijk nooit meer zal kunnen.
Maar dat proces, waardoor hij, ondanks zijn verbondenheid met Curaçao, zo gehecht raakt aan Nederland, hier zich echt thuis gaat voelen — ging niet in één keer. Iedere landverhuizer zou je vertellen dat het een heel tegenstrijdige proces is, die verloopt in de zin van, ‘two steps forward, one step back’ – en soms ‘one step forward, two steps back’.
En het grappige in het geval van George Maduro was dat het eigenlijk helemaal niet de bedoeling van zijn ouders was, toen zij hun tienjarige zoontje hier achterlieten, dat Den Haag voor hem ooit echt ‘thuis’ zou worden. Om een goede Hollandse uitdrukking te gebruiken, zij wilden de lusten maar niet de lasten.
Zij wilden wel dat hun zoon een goede opleiding zou krijgen, want dat was nodig voor het bedrijf, voor George’s toekomst. En dat hij een netwerk op zou bouwen van nuttige contacten – ook helemaal prima. Maar niet dat hij ‘Hollandse waarden’, zoals zijn vader een keer zeer geïrriteerd aan hem schreef, aan zou leren. Of gehecht zou raken aan het leven hier. Want hij zou nog altijd terugkeren naar Curaçao, waar de vergrijzende directie van S.E.L. Maduro & Sons met smart op hem wachtte. Dat was het plan.
En wie weet, als er geen oorlog tussen was gekomen, zou misschien alles wel volgens plan zijn verlopen. Wij zullen het nooit weten, want er kwam wel een oorlog tussen, en George’ ouders en ooms moesten van verre toezien hoe hun oogappel, hun geliefde zoon en beoogde opvolger, niet naar Curaçao vluchtte, maar in bezet Nederland bleef.
En over de loop van de oorlog moesten zij toezien, met toenemende frustratie en verdriet, dat al hun ingewikkelde, vaak zeer dure, plannen om hem te vinden, hem te redden, hem naar huis te brengen, één voor één tot niets kwamen. Zij waren hem kwijt. Zoals op het eind bleek: voorgoed kwijt.
Het was een troost, maar wel een hele schrale, toen na de oorlog bleek hoe moedig George was geweest, hoe hij aan alle kanten een held werd genoemd, hoe hij de Militaire Willemsorde – postuum – kreeg uitgereikt, en toen zijn vriend Bib van Lanschot aan hun schreef dat als de autoriteiten alles hadden geweten wat George had gedaan, zij dat Militaire Willemsorde eigenlijk twee keer aan hem hadden moeten geven. Tja, een troost. Maar een schrale troost.
Maar laten we teruggaan naar de jaren voor de oorlog, de jaren in Den Haag.
Hoe kwam het dat Den Haag veranderde voor de jonge George Maduro van de vreemde, drukke, koude stad waarin hij nogal eenzaam en verloren voelde – in zijn eerste brieven aan zijn ouders telt hij letterlijk de dagen voordat hij hun weer zal zien – in ‘thuis’?
Het is een goede vraag. Ik denk dat vriendschappen zeker een rol speelden — mensen die tijd met hem besteedden, hem dingen leerden, zoals Admiraal Aronstein. Maar ik kijk in het bijzonder naar iets anders, iets dat als een rode draad door George Maduro’s leven loopt, met name zijn leven tijdens de oorlogsjaren. En dat was zijn middelbare school. Het Nederlandsche Lyceum: ‘dat eigenzinnige schooltje in de Haags binnenstad’ – ik citeer Paul Gerretsen, die veel over het Nederlandsch heeft geschreven.
Wie twijfelt dat onderwijs belangrijk is – wie niet gelooft dat het een enorm impact kan hebben, niet alleen op de leerling zelf, maar op de toekomst van een land, zou er goed aan doen het Nederlandsche Lyceum te bestuderen. Hier is één middelbare school – een relatief kleine middelbare school – die een bijzonder grote invloed heeft gehad niet alleen op de levens van zijn leerlingen, maar op dit land. Daarmee doel ik op onderwijshervorming, maar ook op de bevrijding van Nederland in 1945.
Het Nederlandsche Lyceum werd gestart in 1909 door mensen met een idee. Of beter gezegd, een heleboel ideeën. Voor die tijd nieuwe, nogal revolutionaire ideeën. Dat onderwijs niet saai en vervelend hoefde te zijn. Dat een kind beter leert door te doen en te ervaren, dan door eindeloos feiten in zijn hoofd te stampen. Dat als je jonge mensen van verschillende groepen bij elkaar kon brengen – jongens en meisjes, kinderen van gegoede burgers en kinderen van werklui, kinderen van verschillende religies – en ze samen, als gelijken, naar school kon laten gaan, dat je een stap zou kunnen zetten richting een gelijkere maatschappij. Revolutionair, in dat sterk verzuilde Nederland van toen.
Een school als samenleving in het klein. Een miniatuur stad van vrede en recht. Dat was het Nederlandsch Lyceum. Een niet-confessionele school met een sterk humanistische inslag, die zijn leerlingen niet alleen kennis wilde bij brengen, maar ook karakter. Om denkers van ze te maken. Wereldburgers.
We hebben tegenwoordig overal lycea – de schoolvorm waarin diverse stromen samen zijn gebracht in één school. Die hebben wij dankzij het Nederlandsche Lyceum, de allereerste. Binnen 25 jaar van zijn start in 1909 waren er zo’n 45 door heel Nederland, zo’n succes was het, want het voorzag in een behoefte.
En wie hier heeft ooit deelgenomen aan een ouderavond? Die tien-minuten gesprekjes, weet u het nog? Of wie is het onderwerp van het gesprek geweest tijdens een ouderavond? Vrijwel allemaal, denk ik, want alle Nederlandse scholen hebben avonden waar ouders en leraren bij elkaar komen en met elkaar in gesprek gaan over de kinderen. Dankzij het Nederlandsch Lyceum, die zulke avonden introduceerde.
Het zijn maar twee voorbeelden, maar zij zijn allebei kenmerkend, want zowel de schoolvorm ‘lyceum’ als oudergesprekken hebben te maken met het principe van mensen bij elkaar brengen. Mensen die daarvoor apart waren, terwijl zij veel van elkaar konden en moesten leren.
Maar de invloed van het Nederlandsche Lyceum ging veel verder dan alleen een frisse wind door het onderwijsstelsel.
Toen ik bezig was met het onderzoek voor de biografie van George Maduro sprak ik veel met een leeftijdsgenoot van hem, Cora Greenaway-de Jong, die vorig jaar februari overleed op 101-jarige leeftijd. Zij was 99, toen ik haar sprak, maar wist het nog allemaal, zo helder als de dag van gisteren. Waar kende zij George van? Van het Nederlandsch Lyceum.
Cora zat in HBS-A en George in Gymnasium B, maar dat maakte niets uit. De eerste twee jaar zat toch iedereen samen in de klas, zei ze, en sowieso, het was een school met een enorm saamhorigheidsgevoel. En toen de oorlog uitbrak werd dat saamhorigheidsgevoel versterkt.
‘De leerlingen van het Nederlandsch Lyceum hadden een band, zij waren allemaal anti nazi,’ zei Cora tegen mij. En dat blijkt ook uit de hoeveelheid oud-leerlingen die in het verzet ging, vaak samen met andere oud-leerlingen. Of die Engelandvaarder werd.
Welk percentage dat was, dat in het verzet ging, weet ik trouwens niet. Uiteraard geen 100%. Ik weet al van twee gevallen van oud-leerlingen van wie familieleden tegen mij zeiden: ‘o nee, hij – of zij – zat niet in het verzet’. Maar ik wist wel dat die persoon hulp en steun had geboden aan oude schoolgenoten die wel in het verzet zaten. Maar het is nou eenmaal zo dat harde cijfers over het verzet ontbreken.
Maar hier is een cijfer: vijf. Vijf Ridders in de Militaire Willemsorde, Nederlands hoogste onderscheiding voor moed. Vijf, uit één middelbare school. Lodewijk van Hamel, Erik Hazelhoff Roelfzema, Chris Krediet, Johan Nicolaas Mulder, en George Maduro.
En nog een cijfer: 43. 43 oud-leerlingen van het Nederlandsch Lyceum werden Engelandvaarder.
Er zijn bekende namen tussen de Engelandvaarders van het Lyceum: de gebroeders Mesritz, de gebroeders van Hamel, de gebroeders van der Stok, bij voorbeeld. Maar ook veel minder bekende namen, want het verhaal van de oud-leerlingen van het Nederlandsch Lyceum is nogal een ongeschreven verhaal gebeleven.
Ja, oké, een van hen is onderwerp van het langste draaiende musical van Nederland, en nog een heeft een minitauurstad die voor hem genoemd is. Maar over velen weet vrijwel niemand wat.
Ik denk dat het grotendeels door Soldaat van Oranje komt, dat zoveel mensen het idee hebben gekregen dat het verzet vooral draaide om studenten uit Leiden die smokings droegen en gingen dansen in Scheveningen. Terwijl dat altijd maar een deel van het verhaal is geweest. En trouwens, als we het hebben over Soldaat van Oranje, is er een diepere waarheid, want de meeste hoofdpersonen kenden elkaar lang voordat zij elkaar tegenkwamen bij hun ontgroening bij Minerva. Zij kenden elkaar – en trouwens ook George Maduro – van hun middelbare school tijd op het Nederlandsch Lyceum.
Cora zei het al. ‘De leerlingen van het Nederlandsch Lyceum hadden een band, zij waren allemaal anti-nazi.’ Zij konden elkaar vertrouwen. Tja, de mensen met wie je op de middelbare school heb gezeten, die ken je, hé. Zij hielpen elkaar. En zo ook met Cora de Jong en George Maduro.
Toen hij, na een maandenlange eenzame opsluiting, uit het Oranjehotel kwam, ging zij hem opzoeken. Hij had dringend een nieuw onderduikadres nodig, dus bracht zij hem naar vrienden van haar. Dat was de familie Weltevreede op de Wassenaarscheweg. Toen hij daar later weg moest, zei ze: je kan slapen op mijn werkplaats. Die werkplaats was de modeschool op Laan van Meerdervoort 50. En George was lang niet de enige verzetsman die daar onderdak vond. En ook niet de enige oud-leerling van het Nederlandsch Lyceum.
Ik durf te schatten (en het lijkt mij trouwens een prima onderzoeksvraag voor een scriptie) dat deze ene middelbare school meer Ridders in de Militaire Willemsorde, meer Engelandvaarders, meer verzetsmensen, heeft voortgebracht dan welk andere middelbare school in Nederland.
Nu zou je je kunnen afvragen, hoe de schoolleiding dat voor elkaar kreeg. Of ze, misschien, een extra grote nadruk legde op patriottisme, vaderlandsliefde. Maar dat was het niet.
O, het was zeker aanwezig. Ik heb bijvoorbeeld een opstel gelezen van de hand van George Maduro van de geloof ik, tweede klas, waarin hij de gedachtegang probeert voor te stellen van de schrijver van het Wilhelmus, en ik kreeg het idee dat de geschiedenisles die daaraan vooraf ging, een spannende moet zijn geweest. Dus, ja — het was aanwezig, maar vierde niet de boventoon.
Ik zei het al – waar de leraren en schoolleiding van het Nederlandsch Lyceum vooral naar streven, was om denkers te maken van de leerlingen.
Mensen met karakter. Mensen die goed in staat waren om goed en kwaad van elkaar te onderscheiden, en het goede te kiezen. En daar waren zij glansrijk in geslaagd.
Cora de Jong schreef geen boek over wat zij had gedaan tijdens de oorlog. Er is geen musical over haar. Zij deed eigenlijk nogal bagatelliserend over haar rol bij de modeschool. Zij vond het in ieder geval minder bijzonder dan het andere werk dat zij deed, het redden van Joodse baby’s, waarvoor zij een van de ‘Righteous Among the Nations’ werd genoemd. Het helpen van George, van de andere oud schoolgenoten van haar middelbare school tijd – ach, dat deed je gewoon. Zij zei het al: ‘de leerlingen van het Nederlandsch Lyceum hadden een band.’
En in rumoerige tijden, zoals die donkere tijden van de bezetting, worden de banden tussen mensen belangrijker dan ooit.
Ook in onze rumoerige tijden. Het zijn natuurlijk hele andere tijden – gelukkig. Er woedt geen wereldoorlog. Maar het zijn tijden waarin de toekomst soms heel onzeker lijkt.
Ik vraag me ook soms af wat voor advies zij ons zouden geven – de schoolleiding van het Nederlandsch Lyceum, die er zo geweldig in geslaagd waren om de jeugd te inspireren, om ze te vormen. En hun oud-leerlingen, zoals Cora de Jong, die het zo normaal vond om je leven op het spel te zetten voor anderen, zowel bekenden als onbekenden. En George Maduro, a ‘man of two cities’, die zo goed begreep hoe het is om twee plaatsen ‘thuis’ te noemen, en die zonder aarzeling vocht, en uiteindelijk stierf, voor Nederland.
Misschien zouden zij dit zeggen: doe wat je kan. Breng mensen bij elkaar. Schep een band. Want die een band schept, die doet goed.